Gepubliceerd op November 1st, 2023
“De gesprekken met de kinderen waren een hartverscheurende uitdaging en ik vrees de gesprekken met familie en vrienden. Ik vraag mezelf af of ik hen wel wil vertellen over Shmuel zijn gedrag? Het is zo schaamtevol! Ons oudste kind neemt ineens een voortvarende rol. Er is een gesprek geweest met de School Maatschappelijk Werker. Het advies is om het vooral te vertellen aan familie en goede vrienden. Beter rechtstreeks verteld dan dat het lelijke verhaal uitkomt via derden is het advies.
Ik aarzel en vrees de reacties. Ik wil het niet met te veel mensen delen. Dan gaat het als een lopend vuurtje rond en heb ik geen controle meer. Bovendien vraag ik mij af hoe iemand het te weten zou kunnen komen? Shmuel is ‘s morgens in alle vroegte van huis gehaald. En ik vertel mensen die naar hem vragen mijn verzonnen verhaal voor zijn afwezigheid. Hoe meer mensen het weten, hoe groter de ontdekking, toch?
Ik wik en weeg en vervolgens word ik door een vernietigende realiteit achterhaald. Een familielid vindt het noodzakelijk om aan onze buren te vertellen. De geest is uit de fles. Ik moet nu wel in actie komen. Deze buren zijn wat ouder en ik denk dat het slecht is gevallen. Ik breng ze een bezoekje en ik begin het gesprek met “ik begrijp dat jullie het weten...”. Al gauw raak ik verwikkeld in een moeizaam en ingewikkeld gesprek. Mij wordt verweten dat ik beslist moet hebben geweten wat Shmuel deed. Ook zegt de vrouw van het stel: “Als het mij was overkomen, nou dan wist ik wel wat ik zou doen. Hij zou er nooit meer in komen!” Ik toon begrip voor de reacties. Het overspoelt mij met grote misselijkheid en grote wanhoop.
Ik smeek het echtpaar het verhaal geheim te houden. Dit ter bescherming van de kinderen. Voordat ik vertrek, zeg ik: “Het enige wat ik kan geven is een knuffel.” Ik hoop dat ik daarmee mijn verzoek om onze privacy te respecteren, kan bestendigen. Thuis gekomen, stort ik neer in de keuken. Mijn onverteerde ontbijt vloeit over de keukenvloer. De honden kijken mij vragend aan alsof dit speciaal voor hen is. Het brengt mij terug naar de realiteit. Snel ruim ik de rommel op.
Terwijl ik door onze woonplaats loop, ontmoet ik een vriendin van één van onze kinderen. Ik word vastgepakt en krijg een enorme knuffel. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Het schiet door mijn hoofd dat zij het waarschijnlijk weet. Ik vraag dit niet. Gelukkig leidt haar kindje mij af. Het geeft mij een houding om het ongemakkelijke onderwerp te omzeilen. Ik klets gezellig met het kindje alsof er niets aan de hand is. De knuffel ontroert mij zo diep. Geen vragen, alleen maar troost. Ik kan er niet op reageren. Mijn emoties wil ik de baas blijven. Alsof ik in duizend stukken uit elkaar kan vallen wanneer ik wel emoties toon of het onderwerp aanraak.
Ik besluit om het niet te vertellen aan mijn familie. Er is maar zijdelings contact. Bovendien vrees ik hun reactie. Wel besluit ik om het verhaal te vertellen aan een paar goede vriendinnen. Ook nu zijn de reacties meer dan pijnlijk. Er wordt mij gevraagd: “Heb je het echt niet geweten?!” Ook wordt gezegd: “Als het mij zou overkomen, zou ik direct de relatie verbreken!” Op de reacties heb ik geen antwoord. Ik zwijg en ik voel in eerste instantie een pijnlijke stilte. Ik denk even na en zeg: “Als ik in jullie schoenen had gestaan, had ik hetzelfde gezegd.” Vanuit grote angst om vriendinnen te verliezen, vertoon ik grenzeloos begrip. Ik zeg ook: “Als ik er te veel over zeg, moet je het vooral zeggen, hoor!”
Aan één, heel, goede vriendin durf ik het niet te zeggen. We kennen elkaar van school en delen alles met elkaar. Zij zou bij uitstek de persoon zijn waaraan ik het wel zou willen vertellen, maar de angst om haar te verliezen of pijn te doen weerhoudt mij daarvan. Zij zou, net als ik, in verbijstering schieten en heel veel verdriet hebben om mij. Het beeld van de vriendelijke man die je kan vertrouwen zou uiteen spatten.
Gelukkig zijn niet alle reacties gecompliceerd om mee om te gaan. Eén vriendin reageert nuchter en zegt: “Shmuel is ziek in zijn hoofd.” Ze vraagt aan mij hoe het met mij gaat. Ze luistert en geeft geen oordeel. Haar reactie voelt als een prachtige oase in een dorre, verlaten woestijn. Ik voel mij weer even een gewoon mens. Niet de vrouw van een zedendelinquent. Ze voelt aan dat ik niet te lang over het onderwerp wil praten.
De huisarts adviseert mij om gesprekken te hebben met de praktijkondersteuner. Haar reactie op Shmuel zijn gedrag vind ik lastig. Ze noemt Shmuel een “nietsontziende crimineel”. Ik weet niet of Shmuel dat is. Ik weet helemaal niets. En het liefst voel ik ook niets. De praktijkondersteuner zegt dat zij mij wil “stutten” totdat ik echte professionele hulp krijg. Ik kijk haar vragend aan. Ze zegt: “Je moet nog langer mee. Ik wil niet dat je instort.” Bevreemd kijk ik haar aan. Instorten? Ik zeg: ”Ik werk gewoon heel hard en dan komt het wel goed.”
Op straat of als de bel gaat ben ik enorm op mijn hoede. Inmiddels hebben mensen wel in de gaten dat Shmuel er niet meer is. Ik mijd de drukke momenten in onze woonplaats. Telkens moet ik over mijn schouder kijken of iemand niet weet wat er aan de hand is. Alsof mensen mij zullen ontmaskeren als de vrouw van de man die zich met kindermisbruik bezig houdt. Ik ben bang voor wat er komen gaat. Wat voor vragen zullen er aan mij gesteld worden? Wat zullen mensen tegen mij gaan zeggen als ze het weten? Zal mij iets verweten worden? Het liefst zou ik onzichtbaar willen zijn. De vrees voor nieuwe, onverwachte reacties ligt constant op de loer. ”